Mag mijn kind naar de basisschool of kinderopvang ?
Onderstaande is een handreiking bij langdurig neusverkouden kinderen van het RIVM en een bijlage bij de LCI-richtlijn COVID-19 | versie 12 mei 2020
Achtergrond
Om verspreiding van COVID-19 tegen te gaan moet iedereen met klachten van hoesten en/of neusverkoudheid en/of koorts thuisblijven totdat de klachten ten minste 24 uur over zijn. Dit geldt ook voor kinderen, die dan dus ook niet naar school of kinderopvang mogen komen. Het is echter niet wenselijk dat kinderen met bekende chronische luchtwegklachten niet toegelaten worden op school of kinderopvang. Ook is het niet wenselijk dat kinderen met nieuwe milde luchtwegklachten langdurig school verzuimen of langdurig geen toegang hebben tot de kinderopvang.
Basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs
Als de klachten van een kind als herkenbaar onveranderd passen bij een reeds bestaande aandoening (zoals hooikoorts of astma) mag het kind naar school. Bij verandering van het klachtenpatroon of bij het ontstaan van nieuwe klachten naast het bekende klachtenpatroon, blijft het kind thuis tot deze nieuwe klachten voorbij zijn of het bekende klachtenpatroon is teruggekeerd.
De jeugdarts verbonden aan de school beoordeelt zo nodig de situatie voor het individuele kind in overleg met ouders, school en eventueel de huisarts of behandelend arts. Bij twijfel over de oorzaak van de klachten kan het kind getest worden om COVID-19 uit te sluiten of aan te tonen.
Ook bij een kind met nieuw ontstane milde klachten, kan een test overwogen worden als de klachten tot meer dan een week schoolverzuim leiden.
Kinderdagverblijf of medisch kinderdagverblijf
Als de klachten van een kind als herkenbaar onveranderd passen bij een reeds bestaande aandoening (zoals hooikoorts of astma) mag het kind naar de opvang. Bij verandering van het klachtenpatroon of bij het ontstaan van nieuwe klachten naast het bekende klachtenpatroon blijft het kind thuis tot deze nieuwe klachten voorbij zijn of het bekende klachtenpatroon is teruggekeerd.
Zo nodig beoordeelt een aan de GGD verbonden jeugdarts of arts infectieziektebestrijding de situatie van het individuele kind, in overleg met ouders, kinderopvang en eventueel de huisarts of behandelend arts. Bij twijfel over de oorzaak van de klachten kan het kind getest worden om COVID-19 uit te sluiten of aan te tonen.
Bij een kind met nieuw ontstane milde klachten, die langer dan een week aanhouden, kan er overwogen worden een test uit te voeren als dit consequenties heeft voor de opvang.
Indien aan een medisch kinderdagverblijf een kinderarts of jeugdarts is verbonden kan deze de situatie van het individuele kind beoordelen. Als deze arts het nodig acht om het kind te testen (om te voorkomen dat kwetsbare groepsgenoten mogelijk besmet raken) neemt hij/zij contact op met de arts infectieziektebestrijding van de GGD.
Bijlage bij de LCI-richtlijn COVID-19 | versie 12 mei 2020
Bron : RIVM