Het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) komt op korte termijn met een plan van aanpak voor het vaccineren van verpleegkundigen en artsen op de intensive care, spoedeisende hulp, COVID-afdelingen en ambulancemedewerkers. Het gaat om ongeveer 30.000 medewerkers in de acute zorg, die het corona-vaccin van BioNTech/Pfizer krijgen aangeboden. De ministers Hugo de Jonge (VWS) en Tamara van Ark (Medische Zorg en Sport) hebben daarover afspraken gemaakt met LNAZ-voorzitter Ernst Kuipers.
De zorgelijke situatie in de acute zorg is mede ingegeven door het ziekteverzuim van zorgmedewerkers, vaak corona-gerelateerd. Medewerkers uit de acute zorg worden daarom onderdeel van de groep die als eerste in aanmerking komt voor vaccinatie. LNAZ komt in nauwe afstemming met het RIVM met een plan van aanpak. Het streven is om uiterlijk maandag 4 januari duidelijkheid te krijgen wat de kortst mogelijke termijn is waarop gestart kan worden met vaccineren van medewerkers uit de acute zorg. Waarschijnlijk gebeurt dat in circa tien ziekenhuizen, verspreid over het land.
De Gezondheidsraad adviseerde in november om ten aanzien van het vaccineren te kiezen voor een hoofdstrategie die uitgaat van het verminderen van (ernstige) ziekte en sterfte. Daarop heeft het kabinet besloten dat de meest kwetsbare groepen als eerste in aanmerking komen voor vaccinatie. In hetzelfde advies geeft de Gezondheidsraad aan dat op basis van de actuele epidemiologische situatie ook continuïteit in de zorg – en daarmee het voorkomen van maatschappelijke ontwrichting – een factor kan zijn bij het bepalen van de volgorde waarin groepen worden gevaccineerd. In het recent (24 december) uitgebrachte advies over het vaccin van BioNTech/Pfizer (24 december) wijst de Gezondheidsraad er bovendien op dat dit vaccin heel selectief in de curatieve zorg ingezet kan worden om de zorg in stand te houden op plaatsen waar acute gezondheidsschade optreedt door uitval van zorgmedewerkers.
De landelijke vaccinatie-operatie start vrijdag 8 januari op drie van de 25 GGD-priklocaties: Veghel, Houten en Rotterdam.
Bron : Rijksoverheid