Sinds de invoering van de Wet DBA in 2016 is er niet alleen een toename van zzp’ers (freelancers) maar ook van schijnzelfstandigen. Schijnzelfstandigen zijn eigenlijk geen zzp’ers omdat deze niet voldoen aan een aantal eisen. Het zijn dus ook geen ondernemers voor de inkomstenbelasting en hebben dus ook geen recht op de fiscale voordelen die hierbij behoren. Dat de aanpak van de schijnzelfstandigheid in de kinderopvang in de maak was bleek al tijdens het debat van 16 november over de kinderopvang.
Het kabinet is voornemens wetgeving aan te passen en het grijze gebied in de wetgeving te verduidelijken, op basis van drie lijnen die uit recente rechterlijke uitspraken (Uber, Deliveroo) naar voren zijn gekomen. Vanuit de Europese Commissie is ook wetgeving in de maak om de schijnzelfstandigheid bij het platformwerk aan te pakken.
Dat zijn ‘materieel gezag‘ (Krijgt iemand instructies en staat hun werk onder toezicht?), ‘organisatorische inbedding‘ (Maakt het werk deel uit van de kernactiviteiten van een bedrijf? Doet de opdrachtnemer in feite hetzelfde werk als een werknemer in de organisatie?) en ‘zelfstandig ondernemerschap binnen een arbeidsrelatie‘.
Bij het werk als pedagogisch medewerker/professional in de kinderopvang is dat “materieel gezag” en “organisatorische inbedding” altijd aanwezig, ook al wordt het op papier ontkend.
Ondernemers die zich deskundig hebben laten voorlichten door een fiscalist/jurist hadden het al kunnen weten dat er een gezagsverhouding is bij een functie als pedagogisch medewerker in de kinderopvang, of als leerkracht in het onderwijs. Hetgeen ook bevestigd is in de vonnissen tegen Uber en Deliveroo.
De extra kosten van de zzp’ers in de kinderopvang (circa € 100 miljoen in 2022) inclusief de daarbij behorende detacherings/bemiddelingsbureau’s moet uiteindelijk betaald worden uit publiek geld. Daarbij is bij het bij de overheid ook duidelijk dat de inzet van de zzp’ers in de zorg en kinderopvang ook nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit in de kinderopvang en de werkomstandigheden van de medewerkers in de kinderopvang. Daarbij is de inzet van zzp’ers geen oplossing van het personeelstekort maar vergroot het probleem alleen maar.
Voorlichting voor (aankomende) zzp’ers
De voorlichting voor veel (aankomende) zzp’ers over het zzp’erschap en de consequenties en risico’s die hierbij behoren is vaak beperkt. Bemiddelings- en detacheringsbureaus hebben vaak hun eigen belangen die niet vanzelfsprekend gelijk zijn aan de belangen van diegenen die als zzp’er aan de slag willen gaan.
Zo bouwen maar heel weinig zzp’ers pensioen op, maar bouwen ze ook geen vervangend vermogen op, zoals gebleken is uit onderzoek van DNB. Ook heeft het zzp’erschap vaak ook gevolgen voor het verkrijgen van een hypotheek/ huurwoning, zijn er meerdere verplichtingen en heb je minder rechtsbescherming en vaak niet goed verzekerd tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Aanpak van zzp
Vanaf 1 januari 2025 zal de handhavingstop opgeheven worden, tezamen met de invoering van nieuwe / aangepaste wetgeving. Voor de branche kinderopvang wordt gezien de urgentie al gekeken naar eerdere oplossingen. Zo wordt gepleit voor onderlinge solidariteit onder werkgevenden. Er kan gezamenlijk in de sector worden afgesproken dat er wordt gewerkt binnen het wettelijk kader. Het zou niet moeten kunnen dat als iemand eigenlijk in dienst zou moeten bij een bepaald bedrijf, de zzp’er kan vertrekken naar de concurrent. Daarnaast zouden afspraken gemaakt kunnen worden over het (niet) gebruiken van inleenconstructies of -bureaus, om te voorkomen dat met publiek geld feitelijk te veel wordt betaald voor de dienst.
Uit de brief van De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, Marnix L.A. van Rij van 16 december 2022.
Tussen maart en oktober van 2022 hebben gesprekken plaatsgevonden in digitale vorm met de onderwijssector, de culturele en creatieve sector (opgesplitst in een sessie met cultuur, kunsten en erfgoed en een sessie met de media en creatieve industrie), de gemeentes en de kinderopvang. De gesprekken zijn georganiseerd vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Financiën en in het geval van de onderwijssector, de culturele en creatieve sector en de gemeenten in samenwerking met respectievelijk het ministerie van Onderwijs en de Verenging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Waar de gesprekken in de eerste reeks werden gevoerd met opdrachtgevers/werkgevers, zelfstandigen en vertegenwoordigers van branchepartijen, lag de focus in deze reeks op de opdrachtgevers/werkgevers en de rol die zij kunnen vervullen om op basis van de juiste redenen te kiezen voor het werken met en als zelfstandige volgens het wettelijk kader. In aanvulling op eerder genoemde gesprekken werkt het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, rondom hetzelfde thema, met een regionale aanpak die inmiddels heeft geleid tot diverse concrete projecten en regionale pilots. Daarbij wordt ook veel samengewerkt met de praktijk, waardoor niet nogmaals een breed gesprek met deze sector heeft plaatsgevonden.
Naast de bovengenoemde gevoerde brede gesprekken hebben de ministeries van Sociale Zaken en Financiën ook gesproken met vertegenwoordigers van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Infrastructuur en Waterstaat en Economische zaken en Klimaat over de wijze waarop wordt gewerkt met zelfstandigen binnen de Rijksoverheid. Vanuit de verschillende gesprekken zijn een aantal rode draden hieronder kort weergegeven.
i. Kader inzet externe inhuur overheidssectoren, kinderopvang en onderwijs
Net als de marktsectoren, is het voor (semi-)publieke sectoren lastig om schijnzelfstandigheid (helemaal) te voorkomen, zeker in deze krappe arbeidsmarkt. Voor de Rijksoverheid bestaat een beleidskader voor personeelsbeleid dat gebaseerd is op het principe dat structureel werk via een arbeidsovereenkomst wordt verricht. Juist in tijden van krapte kan het bij dat soort functies voorkomen dat deze moeilijker vervuld kunnen worden. Er bestaan echter ook situaties waar specifieke kennis moet worden ingezet die de Rijksoverheid niet in huis heeft.
Het Rijk hanteert als norm voor externe inhuur maximaal 10% van de personele kosten. Daaronder valt overigens niet alleen de inzet van zzp’ers, maar bijvoorbeeld ook uitzendkrachten.
Bovengenoemd kader over (de maximum) externe inhuur geldt voor het Rijk. Voor andere sectoren, zoals de kinderopvang en het onderwijs, gelden wettelijke eisen aan onder andere de kwalificatie van het personeel, omdat dit personeel aan bepaalde (wettelijke) kwaliteitseisen moet voldoen om het publieke belang te dienen. Ook dit zijn relevante kaders.
ii. Knelpunten in sectoren
Ten opzichte van de eerste serie gesprekken is de personeelskrapte in vrijwel alle sectoren toegenomen. Dit is ook te merken bij de (semi-)overheid en in de kinderopvang. Veel opdrachtgevers geven aan dat ze graag werkenden duurzaam aan zich zouden willen binden door het aanbieden van een arbeidsovereenkomst, maar vanwege de schaarste zich gedwongen voelen om zelfstandigen in te huren om de bezetting op orde te houden en de roosters te vullen. Dit geldt ook in situaties waarin er eigenlijk sprake is van een arbeidsovereenkomst, of waarbij het werk zich in de kern niet leent voor werken buiten dienstbetrekking. Door de krapte wordt ook steeds meer gewerkt via tussenpersonen en detacheringsbureaus. De tarieven zijn hierdoor hoger, waarvan een deel bij het bureau belandt. Deelnemers ervaren dit enerzijds als een verspilling van publieke middelen, maar tegelijkertijd ook als noodzaak, omdat ze de vacatures anders niet gevuld krijgen. Waar het gaat om werk dat eigenlijk niet door een zelfstandige kan worden verricht, zouden veel werkgevenden bovendien naar eigen zeggen graag voldoen aan het wettelijk kader. Zij voelen zich echter min of meer gedwongen doordat in de sector de werkende al snel door andere werkgevenden wel wordt ingehuurd.
Werkenden bieden zich binnen de sectoren waarmee het gesprek is gevoerd ook steeds vaker als zzp’er aan. De redenen liggen met name in het hogere inkomen dat hiermee kan worden verdiend, met de kanttekening dat werkgevenden in de verschillende sectoren zien dat de zzp’ers vaak niet aan de risico’s van inkomensuitval, ziekte of pensioen denken en geld daarvoor reserveren. Verder komt de behoefte aan flexibiliteit om het werk in te delen, zelf het werk te kunnen plannen en te combineren met ander werk of andere verplichtingen vaak aan de orde als reden om niet in loondienst te willen werken. Werkgevenden geven daarover aan dat de toename van het aantal zelfstandigen in de praktijk leidt tot een nog hogere werkdruk voor het personeel in loondienst.
Doordat de zzp’ers zich vaak beperken tot de hoofdtaken, komen de ‘minder leuke’ klussen, zoals administratieve taken en diensten, op het bordje van het vaste personeel dat wel in loondienst werkt terecht. Dit wordt een vicieuze cirkel: de prikkel om ook als zzp’er te gaan werken, wordt voor ‘achterblijvers’ nog groter. Zeker in sectoren als de kinderopvang, onderwijs en de zorg wordt deze problematiek als urgent ervaren. De continuïteit en de kwaliteit van de kinderopvang en onderwijs lijden volgens werkgevenden daarmee onder de problematiek.
Specifiek in de cultuursector lijkt consensus te bestaan over de ambitie om onzekerheden voor werkenden weg te nemen en eerlijke arbeidsvoorwaarden te garanderen, onder meer door meer werk te laten verrichten in dienstverband en door aanpassing van de financiële kaders voor zelfstandigen (kosten voor sociale zekerheid, fiscale regelgeving, collectieve afspraken). De financiële middelen zijn echter vaak niet toereikend, onder andere omdat (project)subsidies in veel gevallen niet de overhead of de vaste lasten dekken die arbeidsovereenkomsten met zich mee brengen.
iii. Oplossingsrichtingen
Er is in de verschillende gesprekken een aantal algemene, sector brede oplossingen genoemd. Allereerst bewustwording onder zzp’ers over de consequenties en risico’s van het zzp-schap, en als werkgevenden het gesprek hierover aangaan. Ten tweede wordt gepleit voor onderlinge solidariteit onder werkgevenden. Er kan gezamenlijk in de sector worden afgesproken dat er wordt gewerkt binnen het wettelijk kader. Het zou niet moeten kunnen dat als iemand eigenlijk in dienst zou moeten bij een bepaald bedrijf, de zzp’er kan vertrekken naar de concurrent. Daarnaast zouden afspraken gemaakt kunnen worden over het (niet) gebruiken van inleenconstructies of -bureaus, om te voorkomen dat met publiek geld feitelijk te veel wordt betaald voor de dienst.
Als derde mogelijke oplossing is goed en modern werkgeverschap genoemd. Door degenen die zijn ingehuurd de aantrekkelijke klussen te geven en uit te zonderen van andere werkzaamheden, krijgen werknemers namelijk een prikkel om als zelfstandige te gaan werken. In dat kader kan de werkgever ook de gezochte flexibiliteit bieden aan de werknemers via een arbeidsovereenkomst, door bijvoorbeeld de werktijden in onderling overleg te bepalen en ruimte te geven om op gewenste dagen/tijden te werken. Deze vormen van flexibiliteit en modern werkgeverschap zijn binnen de huidige wettelijke kaders al mogelijk.
Werkprogramma
De komende tijd zullen deze ((semi-)publieke) sectoren en de overheid gezamenlijk het probleem van ongewenste schijnzelfstandigheid moeten oppakken. Dit zal op de eerste plaats gebeuren via de generieke maatregelen zoals beschreven in deze brief. Een gelijker speelveld, meer duidelijkheid en handhaving zijn ook voor de hierboven genoemde sectoren oplossingen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Ook kan worden gekeken naar maatregelen gericht op een specifieke sector, zoals opgehaald in de brede gesprekken: bewustwording over de consequenties van werken met en als zelfstandige(n), sectorale afspraken over de inzet van zzp’ers en goed werkgeverschap om werken als werknemer aantrekkelijk te houden. Daarnaast kunnen en worden specifieke afspraken gemaakt binnen een bepaalde sector over het werken met zelfstandigen, zoals bijvoorbeeld aangekondigd voor de zorgsector in het Integraal Zorgakkoord en het programmaplan Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn. Ook voor het onderwijs kan een sectorspecifieke aanpak nodig worden.
Zoals hiervoor genoemd is in de sectoren kinderopvang, onderwijs en de zorg bovengenoemde problematiek dusdanig urgent dat de continuïteit en de kwaliteit van de aangeboden diensten eronder te lijden heeft. Het kabinet zal daarom voor deze sectoren de samenhang tussen de generieke maatregelen en de sectorspecifieke maatregelen voor onderwijs, zorg en kinderopvang nadrukkelijk bewaken gelet op de specifieke aard van de problematiek. Samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is, in aanvulling op de sectorspecifieke maatregelen vanuit die ministeries, recent een gezamenlijk werkprogramma gestart op dit thema. Daarbinnen wordt de generieke en sectorspecifieke inzet inzichtelijk gemaakt om zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten, elkaar te versterken waar nodig en van elkaar te leren. Indien nodig worden aanvullende maatregelen voorbereid, waarbij naast afspraken over de inzet van zzp’ers uiteraard ook oog is voor het belang van goed werkgeverschap in sectoren.
Ten slotte. Het breed maatschappelijk gesprek is een behulpzaam en constructief instrument gebleken om in gesprek te gaan en samen met werkgevenden (en werkenden) in sectoren tot oplossingsrichtingen te komen. Vanwege het aantal gesprekken dat al gevoerd is, is het kabinet van mening dat voorzetting van het breed maatschappelijk gesprek de komende tijd op ad hoc basis plaats kan vinden wanneer het in de rede ligt om met een bepaalde sector in gesprek te gaan.
Meer info :